Schrijfopdrachten bij actuele poëzie
Lees het volgende gedicht van Esther Jansma uit haar bundel Alles is nieuw:
De ontsnapping
Ooit moet ik haar kleine witte hoofdje in mijn hoofd
haar kleine handen in de vorm van de mijne
niet geweten hebben. Ik weet dat niet meer.
Ik denk aan mij terug als altijd al haar vader.
Men zegt dat zij niet meer bestaat, dat zij
door een ingreep, wat woorden, een blik, een intentie
uit het heden verdampt is, maar ze moet
als olie ontsnapt zijn uit een lamp die kapot viel
want ik ken haar en ik ken toch de wereld?
Zij hoort hier en als ik zonder haar – desnoods
is zij de steen aan mijn voeten, die boom ver weg
in het stof van een helling, dat duifje daar.
2
Wie is de ik die in het gedicht aan het woord is?
En wie is de zij waarover de ik spreekt?
Daar zijn vast allerlei antwoorden op te bedenken.
Waarschijnlijk gaat het gedicht over een vader en een dochter.
Van de dochter wordt gezegd dat zijn niet meer bestaat.
Ze is veranderd, ontsnapt als olie uit een lamp die kapot viel.
Misschien is ze een steen geworden, of een boom, of een duif.
3
Schrijf een gedicht met als titel De ontsnapping.
Maak daarvoor gebruik van een bestaand verhaal,
een bekend of onbekend sprookje of mythe.
In het verhaal komt het tot op een dramatisch hoogtepunt.
Daaruit kan alleen ontsnapt worden door een wending:
door een persoonsverandering, een metamorfose.
Het gedicht wordt uitgesproken door een ‘ik’.
Kijk naar hoe Esther Jansma het doet.
Gebruik eventueel bepaalde zinswendingen van haar:
Ooit moet ik…
Men zegt…
Want ik ken hem…
Een paar gedichten die op zo’n manier zijn geschreven:
men zegt dat hij
hoog in de bergen rondrijdt
zonder licht
zonder water, mijn zoon
verdwaald, wild weg
in dichte dorpen
ik roep hem, opdat
hij opziet naar
de sterren, haal hem weg
van kwade aarde
boven de beregen, en
laat hem regenen
*
de slak
niet langer de steen
nee dit is hemel
als de slak schuift
schuift hij naar benee
hier is blauw de lucht
alleen de berg af
draai het perspectief
subjectief is hel
hij daalt hij vliegt
hij lacht de vlieg
*
de deurwaarder stond voor de deur
deurwaarders staan altijd voor de deur
deurwaarders staan altijd voor onze deur
maar nooit lang
mijn vader deed open
woeste manen groeiden uit zijn slapen
vuur blies uit zijn mond
klauwen grepen in deurwaardersvlees
mijn vader smeet een bloederig been
voor mijn zachte welpenogen
‘eten jongen’
*
de ontsnapping
mijn takken reiken naar jou
de vruchten op jouw rug
dragen mijn geur
ik ontwortel en dartel mee