Hemelvaart
In ǀ het schemerlicht ǀ : ǀ haar lichaam. Ze valt
naar buiten ǀ , de zon is warm en de lucht is fris. ǀ
Engelen hebben geen lichaam ǀ en hun zielen bloeden droog.
Zij hebben vleugels die op haar rug niet meer bewegen. ǀ
Vliegen kunnen ze alleen als ze opspringen,
los van de aarde, richting de lege hemel. ǀ
Hij zegt dat zij daar moet gaan staan
in het licht, ǀ ‘dat is goed,’ zei hij. ǀ
Ze lopen door de tuin waar de gespannen
tent klaar staat. De fresia’s ruiken honingzoet. ǀ
Alleen haar vleugels zijn tot de dood deel van haar lichaam. ǀ
Haar ziel wil haar vleugels uitvouwen, de ijle lucht proeven.
Een laatste adem uit, zonder besef van die laatste zucht.
De huid die straks niet meer van haar is, die glanst. ǀ
‘omdat jij buiten het paradijs moet leven,’. ǀ
‘Als Spinoza gelijk heeft,’ zegt hij,
‘is alle natuur god, vol van geest,
de ziel die in de boom was, is heel gebleven.’ ǀ
Scherpe geluiden suizen rond. ǀ Alles is zingend. ǀ
Alleen een stilte nadat zijn naam is gevallen
vergezeld met lichtflits en donderslag.
Het afscheid, wanneer er geknoeid is met een ziel.
De geur van ambrozijn komt steeds dichterbij.
De uitgebloeide fresia, die eindelijk loslaat van de knop,
neerslachtig aan zwaartekracht, op de grond valt.
Het meisje, in de kou, wil kunnen lachen om
wat zij altijd samen zullen hebben,
maar huilt om wat niet meer kan komen.
ǀ Het meisje, vol verdriet, oefent haar laatste
adem; Hij liet haar zien hoe sterven gaat. ǀ