Heel even stil staan
De tijd vliegt voorbij en voor je het weet zit je in je rolstoel in het bejaardentehuis terug te denken aan je geleefde leven. Dat heb ik zelfs nu al, als 16jarige die eigenlijk nog bijna niks heeft meegemaakt. Zelfs nu kijk ik al terug op mijn “jeugd” en wou ik dat ik sommige momenten nog een keer kon beleven. Dat ik dat geluk dat ik toen voelde nog een keer kon voelen. Ik wou dat ik tegen mezelf kon zeggen dat ik van die “perfecte” momenten moet genieten voordat het voorbij is. Want het gaat voorbij en snel ook.
Daar in het venster zit een jongen (…)
hier dan is het moment om te roepen
want hij zal blij zijn je te zien –
maar wacht nog even, want als je roept
zal hij opkijken, zal hij uit deze houding klimmen
terwijl hij zo mooi is (…)
Regels uit het gedicht Jongen nr.1 van Roelof ten Napel. Het sprak me aan omdat het me tegensprak. Ik kijk namelijk bijna altijd terug op herinneringen en besef dan achteraf pas hoe gelukkig ik op dat moment was. Dit gedicht gaat over zo een moment. Alleen is de ik-persoon zich al in het moment zelf bewust dat het een mooi moment is. Het is vredig en rustig en de persoon is gelukkig en weet dat het moment voorbij zal gaan. Het gedicht bracht een herinnering in me op.
Ooit zat ik op een stoepje op een klein, onbekend plein in Barcelona samen met een vriend van mij. We waren churros aan het eten en onze vingers waren plakkerig van de nutella. Het was vredig en mooi en rustig. Ik was gelukkig en ik wist dat ik gelukkig was. Ik wist toen al dat het een mooie herinnering zou gaan worden.
In mijn rode bikini
lag ik in een wit plastic tuinstoel
en dacht aan de dood.
Ik was bijna tien.
Dat was snel gegaan.
Ik was dus eigenlijk al bijna twintig, dertig,
veertig, vijftig, zestig, zeventig…
Als ik tachtig zou worden
kreeg ik alleen nog zeven keer
wat ik had gehad.
Nee ik kom niet spelen, ik denk na over de dood
en dat wil ik blijven doen.(…)
Het gedicht In mijn rode bikini van Tjitske Jansen staat recht tegenover het eerste. Hoewel in beide gedichten ruimte en tijd heel aanwezig zijn, maakt dat juist ook waarom ze zo verschillend zijn. Het personage in het gedicht van Tjitske Jansen houdt zich totaal niet bezig met het hier en nu, iets waar het personage van Roelof ten Napel zich juist heel bewust van is. In het gedicht van Tjitske Jansen is zit de persoon met het hoofd in de toekomst en bij de dood.
Iedereen denkt wel aan de dood. Hun eigen dood of die van hun geliefde. Dood is overal en eigenlijk ook nergens want als je dood bent ben je er niet meer. Het is niet leuk om aan de dood te denken. Constant op je hoede te zijn voor wat gaat komen. Het is ook niet goed om vast te zitten in het verleden. En alleen blij te worden van de herinneringen aan dingen die je al hebt gedaan en al zijn gebeurd. Ik wil vaker een “Barcelona” momentje meemaken. Een zo genaamd perfect moment waarvan ik op dat moment zelf kan genieten in plaats van er achteraf goed op terug te kijken. Ik wil me minder vaak bezighouden met de dood. Ik wil er gewoon zijn.