Dat geluk heb ik al
Het eten op mijn bord was
zo kleurrijk als een schilderspalet.
De lamp, die net iets te laag hing
gaf ons een bescheiden gevoel van comfort.
Zijn voetstappen hoorden we al van ver,
zo intrigerend, toch zo rustgevend.
In de opening van de deur stond hij,
zijn lichaam straalde zelfverzekerdheid uit
Zijn ogen, zó blauw, waren niet
te vergelijken met een landschap,
waren als de oceaan of de lucht.
Vreemden zouden hem zien en zeggen
‘Ik wou dat hij mijn broer was.’
En ik zou zeggen
‘Dat geluk heb ik al.’
Inspiratiebron: Maud Vanhauwaert
Atheneum Wispelberg