Liefdesliedjes van schrijvers
Rattenlied
Otto was negen en wilde graag een hondje
Om van alles aan te leren
Hoe je een stok kunt apporteren
En ook hoe je uit een bakje eten moest
En meer van dat soort hondendingen doet
Maar Otto’s vader kon een hondje niet betalen
Alle kelders van de huizen
Zaten vol ratten en vol muizen
Zo was dat vroeger in de hele stad
Dus Otto kreeg geen hondje, maar een rat
Zo zien de mensen Otto met zijn ratje lopen
‘Kijk, ik heb een hond gekregen’
Door de straten, door de stegen
Waar het stinkt naar raap en kool
Loopt Otto met zijn schat uit het riool
Het is een rat, roepen de kinderen
Een vieze, vuile rat
Uit de vieze, gore kelders van de huizen in de stad
Maar Otto zegt, het is een hond, zijn naam is Bas
Het is gewoon een heel speciaal soort hondenras
Otto, diep gelukkig met zijn hondje
Is hem van alles aan het leren
Hoe je een stok kunt apporteren
En ook hoe je uit een bakje eten moet
En meer van dat soort hondendingen doet
En zie ze daar nou met z’n tweetjes lopen
Langs de kerk, over de graven
Bij het dok en langs de haven
Naar het donkere mijngebouw
Loopt Otto met zijn ratje aan een touw
Dat is leuk en een verrassing voor zijn vader
Die zonder morren, zonder klagen
Voor een paar stuivers, alle dagen
In de mijn werkt, diep onder de grond
Kijk, daar heb je Otto met zijn hond
Maar dat is een rat, roepen de mannen
Een vieze, vuile rat
Uit de vieze, gore kelders van de huizen in de stad
Welnee, zegt vader, het is een hond, zijn naam is Bas
En hij is een heel speciaal soort hondenras
Zo was Otto altijd samen met zijn hondje
Bas heeft hem wel een keer gebeten
Maar toen heeft hij het geweten
Wie van hun tweeën er nou echt het baasje was
En dat was natuurlijk Otto en niet Bas
En mocht Basje stiekem ’s nachts naast Otto slapen
Hij mocht niet knagen aan de spijlen
En niet op het kussen kwijlen
Van die dingen die een hond nou eenmaal doet
Het duurde lang maar Basje leerde goed
Zo kon het ratje als de beste apporteren
Em was hij ook heel bedreven
In doodliggen en pootjes geven
En hij sleepte ’s avonds voor het slapen gaan
Otto’s streepjespyjama en zijn slofjes aan .
.
Maar het blijft een rat, riepen de mensen .
Een vuile, vieze rat .
Uit de vieze, gore kelders van de huizen in de stad
Het is een hond, zei Otto dan, zijn naam is Bas
Het is gewoon een heel speciaal soort hondenras
Toen op een dag is Otto ziek geworden
Hij kon alleen nog overgeven
Vader vreesde voor zijn leven
Dan was hij heet en dan weer koud en dan weer heet
De dokter zei, dat komt door die rattenbeet
Het ging ook niet over en het duurde alweer weken
Hij lag te ijlen en te zweten
Zelfs vaders soep kon hij niet eten
Steeds als het donker werd, werd hij enorm bang
En dan likte ratje zacht zijn hete wang
Na een dag, toen de dokter was gekomen
Hij kon Otto niet genezen
Ze moesten maar het ergste vrezen
Met in zijn armen zijn trouwe, echte hond ,
Was het dat vader Otto op een morgen vond
Het was die rat, zei de dokter
Die vieze, vuile rat
Uit de vieze, gore kelders van de huizen van de stad
Maar het is een hond, huilde vader, hij heet Bas
En hij is een heel speciaal soort hondenras
De begraafplaats is een heel eind uit de stad
Er lopen heel veel mensen en een rat
De kist die wordt gedragen
Is zo licht, iemand wil vragen
Of daarbinnen nu werkelijk wel Otto ligt
Klein en mager, met z’n ogen dicht
Zakt die kist langs de touwen in het graf
Rent daar opeens het ratje erop af
De mensen denken, het is die rat, die vieze vuile rat
Uit de vieze, gore kelders van de huizen in de stad
Maar het blijft stil, er klinkt alleen een schorre blaf
Waf!