Verhaal over Eren
Ik rende en rende. Ik bleef maar rennen. Het leek wel de langste 4 minuten van mijn leven. Ik probeerde zoveel mogelijk ongezien te rennen. In mezelf begon ik te bidden naar god toe “God, ik weet dat ik niet vaak naar mijn ouders luister en dat ik heel vaak ruzie met hun maak. Ik weet dat ik vaak hun de dood toe wens in bepaalde situaties uit woede, maar aub, neem ze nu niet weg van me, niet mijn ouders, niet mijn zusje en broertje, niet mijn kat, of tenminste niet nu. Aub, ik smeek het u.” zei ik in mezelf en begon tranen te krijgen. Ik rende de hoek om. “Nog een paar straten” zei ik fluisterend tegen mezelf, half buiten adem. Ik veegde de tranen weg en mijn gedachtes kwamen langzaam weer terug “Wat als er iets met hun gebeurd is? Ik zal het mezelf dan nooit vergeven”. Ik rende nog een hoek om en daar was het dan, het huis waar ik in opgegroeid was, stond nog aan het einde van het straat.
Ik glimlachte en veegde mijn tranen weg, schudde mijn hoofd om uit mijn gedachtes te ontsnappen. Ik voelde mijn hart racen. Nog heel even, nog eventjes, bijna, een paar meter. Voordat ik het wist botste ik tegen een man aan. Ik viel op mijn kont en keek naar de grond. Het deed pijn. Ik keek langzaam op en zag legergroene laarzen. Nog een beetje omhoog keek ik en zag toen een soort wijde broek. Hij had een legergroene kleur met zo van die legerprintjes. Ik keek nog een beetje meer omhoog.
Toen realiseerde ik me dat het een soldaat was, ik schrok en snel kroop ik soort van achter uit, beetje weg van hem. Ik keek hem aan met angst in mijn ogen. “Dat was het dan,” dacht ik, “dit is mijn einde.”