Uit steen
Mijn schim hangt stil boven ‘t pad
gesluierd, verstijfd van de kou
‘t hemelwoord heeft mij verraden.
Prometheus, oh, heilig verschaffer van vuur,
was u dan slechts uit op verderf en gevecht?
waren de mensen van uw gift voorzien
vanaf het begin als mislukking bestemd?
toen Jupiters furie de golven deed schuimen
de zee mij mijn leven waarachtig ontnam
vernam ik hoe stenen hun stijfheid verloren
de klei langzaam buigbaar en levendig werd.
gesteente in ‘t lijf van de aarde
fungeert nu als mensenvlees, ach
het noodlot geschiedt, ons vuur is verdronken
wie biedt mij toch troost in mijn eeuwig verdriet?
gehuld in het duister, vermoord en gehard
bestaat de mens angstig in eenzaamheid voort
mijn schim ziet de grenzen verschuiven
verschil tussen levend en dood.