Slotdebat :  Een definitie voor de dichtkunst


La poesia è l’arte di mettere il mare in un bicchiere,
poëzie is de kunst de zee in een glas te vangen,
heeft de Italiaanse schrijver Italo Calvino ooit gezegd, en in mijn hele leven ben ik nog geen betere definitie van de dichtkunst tegengekomen.

Een ware dichter verstaat de kunst een actie, een gevoel, een gedachte, ja zelfs een persoon te vangen in enkele woorden, zonder daarbij iets verloren te laten gaan.

Integendeel, doordat de woordkeuze, de beeldspraak en
het ritme in de regels in teken staan van wat beschreven wordt, wordt dit onderwerp verheven tot iets hoger, en worden vormschoonheid en betekenis verweven tot een prachtig, onlosmakelijk geheel.

Neem nu het Alpejagerslied van Paul van Ostaijen. De beschreven actie is eenvoudig, banaal haast: twee heren komen elkaar tegen op straat,
groeten elkaar en vervolgen elk hun eigen weg.

Toch wordt deze actie door speciale woordkeuze tot poëzie gemaakt. Hoe is dit in godsnaam mogelijk?

In zijn kenmerkende stijl gebruikt Van Ostaijen een buslading aan herhalingen, die desondanks niet saai worden,
mede door de continue tegenstelling tussen de klimmende en dalende, de linkse en rechtse heer.

In eenvoudige bewoordingen wordt een momentopname geschetst.


De schoonheid van het Alpejagerslied zit hem in zijn tere eenvoud, en het samenspel van de klanken wanneer het voorgedragen wordt.


Toch kon men dit pronkstukje in het verleden niet echt waarderen. Het was te revolutionair, te vernieuwend.
Maar welke kunst is nog kunst als zij zichzelf niet steeds vernieuwt? Waarom zou men vasthouden aan dogma’s en alle revolutie in de kiem smoren?
Welke vooruitgang is er dan nog over?

De uniekheid en originaliteit van dit gedicht is meteen ook een van zijn troeven.
Van Ostaijen is geen dichter van dertien in een dozijn, en zijn poëzie is poëzie om te onthouden, want hij bezit als geen ander de gave om met klanken, herhalingen en ritme een bepaalde sfeer te scheppen en een beeld te vangen op papier.

Het zijn echter niet alleen de moderne gedichten die in staat zijn een indruk tot leven te wekken, ook klassieke gedichten zijn hiertoe in staat, en welke dichtvorm is klassieker dan het sonnet?


Moeder, van Martinus Nijhoff, verscheen in dezelfde periode dat Paul van Ostaijen furore maakte, maar het verschil tussen beide dichters kon niet groter zijn.

Nijhoff streeft naar klassieke schoonheid, in alle eenvoud, zonder daarbij oppervlakkig te worden.

Toch zijn er gelijkenissen tussen beide gedichten.

Net als van Ostaijen schetst Nijhoff in enkele regels een beeld van een
(zijn?) moeder in verschillende fases van haar leven.

Het gedicht is als een combinatie van herinneringen.
In een sonnet is geen enkel woord overbodig, alles is perfect afgelijnd door regeltjes.
Hierdoor is het moeilijk om nog een beetje emotie te laten doorschemeren in de poëzie, maar bij het lezen van Moeder krijgt men een gevoel van weemoed en heimwee mee,
een gemis naar die persoon die een moeder was voor de dichter.

En ondanks alles is dat volgens mij toch het ware doel van poëzie, het overbrengen van emoties en het omlijnen van een indruk.

Deze muziek met woorden is door de eeuwen heen steeds opnieuw uitgevonden, verbeterd en vernieuwd, maar de essentie blijft hoe dan ook bewaard.

Velen zijn in staat de zee in een glas water te vangen, maar de manier waarop varieert oneindig.

De waarde van een gedicht is dan ook niet in regels te vatten, wat een goede zaak is,
zo blijft het vluchtige mysterie van de poëzie intact.



 

Antje Meiresonne
Beste essayist VERS Slotdebat
Sint Bavo Humaniora, Gent