Heimwee naar huis
Daar stond een huis, ver van de stad
Mijn moeders huis waar ik als kind ben opgebracht.
Als ik denk aan die vervlogen tijd
Dan krijg ik heimwee in mijn hart.
Toen was er maar één beleid
Geen rechts nog links, maar wat de koning zei.
En dat was voor mij het aards paradijs.
Wij plantten toen van allerlei.
Van de vruchten maakten we wijn
en onze lekkere guave gelei.
De grond gaf ons veel casave
en die had bij ons geen genade
want bij gebrek aan brood
schoot dat in de roos.
De kippen die wij kweekten
waren voor de grote feesten en het zondagse eten.
De vissen die wij voor ons huis vingen
Hadden geen grote vinnen, maar goed om de honger te stillen.
Bij maanlicht zat ik altijd bij het raam.
Dan keek ik naar de bloemen en de maan.
Ik zie zo de buurjongens me huis voorbijgaan.
En dat vond ik zo aangenaam.
Maar moeder zei kind wees toch op je hoede
Want die kerels nemen zo de roede
En breken je beide ogen.
Dan ga je moeder niet meer geloven
Want je kop gaat werken, ondersteboven.
Geef mij die tijd. Die tijd bij moeder thuis.