DE LEEGTE DIE BLIJFT
Soms voelt mijn huis te groot. Niet omdat onze wanden zijn opgerekt of de kamers zijn uitgebreid, maar omdat zij er niet meer is. Die ene stoel aan de eettafel blijft leeg, haar kleren hangen niet meer in de kast. Ik kan haar niet meer vragen hoe ik van de vlek af kom op mijn kleren en of mijn blouseje wel juist is gestreken. Juist door haar afwezigheid is haar aanwezigheid zo sterk.
Gerrit Achterberg verwoordt dit gevoel pijnlijk treffend in zijn gedicht Slaapwandeling:
Ik heb vannacht met u gewandeld
in de dove lanen van de slaap
en nu het morgen is geworden
is er niets veranderd
Alsof de nacht haar even terugbrengt, waar zij en ik samen waren. Maar de ochtend breekt aan en de illusie verdwijnt. De realiteit is onverbiddelijk: zij is weg, en ik blijf achter. Het leven gaat door en het kan ook niet anders, maar de leegte schuurt als een onafgesloten hoofdstuk.
Hagar Peeters schrijft in haar gedicht Als ooit:
Als ooit jouw bloed niet meer het mijne is
of ik het drink en er meer is in de kamer
dan jouw aanwezigheid als jij er bent
Haar woorden raken mijn diepe angst die uitkomt aan: het moment waarop haar afwezigheid zo gewoon wordt dat ik eraan wen. Het gemis vervaagt elke dag meer en het verandert in een herinnering aan een periode van dagelijkse leed. Maar ik wil niet dat het verdwijnt. Haar vertrek mag niet iets zijn waar ik mij bij neerleg.
De leegte laat zich voelen in kleine dingen: de manier waarop het licht op haar kant van het bed valt, haar Argentijnse theepot die al jaren ongebruikt ligt in de kast, de stilte die overblijft in plaats van haar lach die als een vonk zelfs de donkerste kamer zou verlichten.
De gedichten laten zien hoe afwezigheid zich als een schaduw uitstrekt over het heden. Misschien is dat juist iets goeds—dat zij, zelfs als ze niet meer thuis is, toch nog overal aanwezig blijft.