Varend gedicht - verslag van Jos van Hest
Ik vraag de kinderen om met losse letters op een kladblaadje Amsterdam te schrijven. ‘Zet een streep door de a’s. Maak van de d een u. En verander ster in ok. En je hebt een andere naam voor de stad Amsterdam.’ Ik vertel dat veel Amsterdamse woorden uit het Jiddisch komen, de taal van de joden uit Oost-Europa. Mokum is zo’n Jiddisch woord. Dat betekent eigenlijk plaats of stad. Andere Jiddische woorden die nog steeds worden gebruikt, zijn bijvoorbeeld tof (goed), mazzel (geluk), jatten (stelen), kapsones (opschepperij), jofel (leuk), goochem (slim) en goser (leuke vent). ‘Schrijf een korte regel op met een Jiddisch woord erin,’ vraag ik. Op het blaadje van Nouck komt te staan: ‘Het is tof in Mokum.’ En op het blaadje van Isa met drie uitroeptekens: ‘We hebben mazzel vandaag!!!’
‘Kijk goed om je heen en kies een detail waar je een foto van zou willen maken. Dat kan van alles zijn, iets op het water, iets op de kade, iets wat niemand anders ziet. Schrijf in een korte regel wat er op je foto staat.’ Marieke schrijft: ‘Een viool als uithangbord.’ Rozan: ‘Het water stroomt de hele tijd door.’ Zainab: ‘Fietsen in een flat.’ Sarah: ‘Regendruppels tikken tegen de ramen. Het water klotst tegen de boot.’ Daarna kiezen ze een grachtenhuis om in te wonen, of een woonboot. En ze maken er een korte, spannende regel bij.
Vrijwilligers Patricia en Stephan delen sultana’s en pakjes frisdrank uit. Aan boord van deze rondvaartboot kun je ook naar de wc. Dat is spannend. Veel kinderen willen naar de wc. Komt je plas dan meteen in de gracht terecht? Schipper Angelique legt uit dat plas en poep in een container komt die later wordt geleegd. En niet in de gracht maar in het riool. Alle woonboten zijn aangesloten op het riool. Vroeger was dat niet zo. Toen ging de troep meteen het water in. Ik interview de schipper over haar werk. Een vrouw die een boot bestuurt, noem je ook een schipper. Het woord schipster of schipperin bestaat niet. Angelique wist al toen ze twaalf was dat ze later schipper wilde worden. Ze heeft er jaren voor geleerd en heeft nu allerlei vaarbewijzen. Vroeger voer ze op de binnenvaart, over de grote rivieren. ‘Maar varen met een rondvaartboot vind ik ook heel leuk. Je moet soms door heel smalle bruggen. Dat is een kunst om dat goed te doen. Zeker als het druk is op het water.’
Bij de Westertoren vertel ik over de onderwijzer en schrijver Theo Thijssen. Hij schreef het beroemde boek ‘Kees, de jongen’. Die Kees kon geweldig fantaseren over zijn eigen avonturen, vaak met zichzelf in een heldenrol. Over het topje van de Westertoren werd gezegd dat het bij stormweer heen en weer zwiepte als een gek. Kees ziet het al gebeuren dat de toren instort. Ik lees een stukje voor: ‘De toren hield het niet, daar had je duidelijk een knak, vlak onder de wijzerplaat. Hij ging, hij ging. Je hoorde nog niets, maar dadelijk kwam de slag, als de stukken op de straten en de huizen en op de turfschepen in de gracht vielen… en een gegil steeg uit de stad op.’ Maar Kees is verstandig en neemt een andere weg naar huis. Als we voorbij de Westertoren varen en omhoog kijken naar de spits en daar de wolken langs zien zweven, lijkt het net of de toren beweegt.
Kijk bij een woonboot naar binnen en schrijf op wat je ziet. Zoek een dure kamer aan de gracht en schrijf er een regel over. Noteer de naam van een boot en maak er een zin van. Wat drijft en spiegelt er allemaal in het water? Wat zou er onder het water zitten? Welke zin die ik heb gezegd, vind je leuk? Allemaal vragen die woorden, zinnen, regels kunnen opleveren. We passeren het huis van de burgemeester van Amsterdam. We komen op de beroemde plek waar je zeven bruggen achter elkaar kunt zien. In een donker hoekje onder een brug zit een zielige duif. Zou hij ziek zijn? Hoeveel rondvaartboten heeft die duif in zijn leven al gezien. Hoeveel bruggen zijn er in Amsterdam? (Meer dan 1500.) Hoeveel mensen wonen er in Amsterdam ? (Meer dan 800.000.) Ik lees een gedicht voor van Mies Bouhuys over een Amsterdamse rondvaart: ‘De gids zegt: kijk! / De gids zegt: look! / De gids zegt: regardez! / Hier schreef Spinoza aan een boek / daar stoomt het IJ naar zee. / Maar daarom niet, maar daarom niet, / om wat een ander er in ziet, / blijf ik in Amsterdam. / Maar om de gekke geveltjes, / om al die groene grachten, / om al die kleine venstertjes, / blijf ik hier overnachten.’
Kort voor we bij het Anne Frankhuis zijn, vertel ik over Anne Frank en ik lees een stukje voor uit haar dagboek. Ze is 13 en schrijft: ‘Ik zit heel gezellig in het voorkantoor naar buiten te kijken, door de spleet van het zware gordijn. Het is schemerdonker, maar nog net licht genoeg om te schrijven. Gisteren heb ik, alsof het een wereldwonder was, door het gordijn twee joden gezien; dat was zo’n naar gevoel, net of ik die mensen verraden heb en nu hun ongeluk zit te beloeren. Bah, nu is het gaan regenen en de meeste mensen zijn schuil gegaan onder hun paraplu. Ik zie niets dan regenjassen en soms een bemutst achterhoofd.’ Het is doodstil in de boot als ik voorlees. We zien in de regen een lange rij wachtende bezoekers onder paraplu’s voor de nieuwbouw. En dan varen we voorbij de deur van het echte huis. De deur waardoor Anne Frank liep naar het achterhuis, en later, toen ze was verraden, de deur naar buiten, naar haar dood.
Aan het eind van de rondvaart onderstrepen de kinderen op hun kladblaadje een paar goede regels. Die regels schrijven ze in een bepaalde volgorde over op een gekleurd blaadje. Zo ontstaat er een kort, niet rijmend gedicht. Bijna allemaal willen ze het voorlezen voor de microfoon. De eerste zes voorlezers krijgen een gouden medaille van chocola omgehangen. Ibolya leest een geheimzinnig gedicht: ‘Het komt drijvend naar me toe / twee helften één bestaan / Maar waar zijn de grenzen? / Die ontdek je zelf.’ Het gedicht van Jordi is duidelijk en rechtstreeks: ‘Wat een toffe reis / wat een toffe gebouwen / wat tof als ik in dat mooie huis zou kunnen wonen / dicht bij de zeven bruggen achter elkaar / en straks eten bij het Chinese restaurant.’ Het gedicht van Melody: ‘Wat is er doorzichtig? Het zilveren licht / van die supersjieke rode auto.’ Britt : 'Rode lichten branden op een brug / grachtenwater stroomt naar zijn vrijheid.' En van Keenan: ‘Druppels vallen in de gracht / maar wat ik vind kan niemand wat schelen. / Als ik wil dan wil ik het/ Mijn ziel verlicht door de regen / dag en nacht.’
Bij het van boord gaan geeft Giovanni mij een gedicht op een blauw papier. Een compliment: ‘Wat ben je tof man / bedankt voor alles / wat je gedaan hebt/ een leuke topman.’
Hieronder foto's van de jongerenboot! In totaal voeren 8 rondvaartboten met aan boord een dichter door de Amsterdamse grachten.
fotografie Jan ter Heide