Tachtigers

80
Titel
Tachtigers
Voor
vo onderbouw
Thema
Dichters
Auteur
Ilonka Verdurmen
Inspiratiebron
Kloos, Verwey, Nescio e.a.
Onderwerpen en activiteiten
Lezen, zelf schrijven, presenteren
Extra benodigdheden
pen papier
Tijdsduur
30
Herman Gorter, 4 gedichten

1. Kies een plaats buiten waar je ooit geweest bent en die je je kunt herinneren
    Je kunt ook jouw fantasie gebruiken.
2. Is het  ochtend, middag, avond of nacht
3. Ben je alleen of met anderen samen? Zijn er dieren? Wat voor weer is het?
    Is het licht of donker? Waar komt dat licht vandaan?
4. Maak een kleine tekening van de plek
5. Schrijf een gedicht over jouw plaats waar woorden in voorkomen die je zelf verzint, 
    die mooi klinken. Gebruik woorden over licht, geluiden en kleuren.
    Zes regels of meer!

Afbeelding verwijderd.

Herman Gorter (1864 – 1927)

De Nederlandse poëzie van na 1880 was burgerlijke poëzie. Zij sprak gedachten en gevoelens der heersende, maar ondergaande klasse uit. De Nederlandse poëzie kende dus haar eigen tijd niet, wiens idealen niet meer de burgerlijke zijn, en moest, na een korte bloei, vroeg sterven. Het leerde ons dat onze idealen de onze niet waren en dwong ons de ogen op onze wereld te slaan.

Terwijl ik de natuur zocht, bleef de maatschappij mij verborgen.

Ik geloof dat de gevoelens waaraan ik hier uitdrukking tracht te geven, zuiver zijn.

School der Poëzie: het is de poëzie die mij leerde hoe ik misschien tot beter inzicht en geluk komen kon.

Dorst naar schoonheid, onbevredigd, is een diepe pijn. 
Ik wendde mij naar alle kanten in den dag, ik wentelde mij op mijn leger en doorzocht mij zelf, maar ik vond de schoonheid, waartoe ik was uitgegaan, niet. 

 

*
Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht –
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.

En je neus en je mond en je haar
en je oogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.

Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.

O ja, ik hou van je,
ik hou zoo vrees’lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen –
Maar ik kan het toch niet zeggen.


*
De stille weg
de maannachtlichte weg –

de boomen
de zoo stil oudgeworden boomen –
het water
het zachtbespannen tevreeë water.

En daar achter in ’t ver de neergezonken hemel
met ’t sterrengefemel.


*
In de stilte van de stad
kwam ze, haar rok ruischte,
de witte handen had
ze stil, ik luisterde.


*
Mijn handen zijn zoo heet –
mijn oogen branden zoo moe
diep in mijn hoofd, ik weet
niets meer, ik ben zoo moe.

Er zijn stemmen op straat,
wind en hemellicht –
om me is droog gepraat,
mijn gehoor zwicht.

En er is niets in mij over
dan het arme hongrig’verlang –
ik heb het zoo lang, zoo lang,
het wil niet meer over.


*
Ik ben alleen in het lamplicht,
de dingen kijken met een glad gezicht,
om me in ’t licht.

De dingen staan om me zoo stil
te luisteren wat de stilte wil,
vertellen wil.

En een verleden komt me aan de oren
die stil opkijken en stil ophoren,
dingen verloren.