Amsterdam vanaf het water
Je vaart op je boot een stad binnen.
Schrijf nu in sleutelwoorden op:
Wie of wat heb je gezien of hoop je te zien?
Hierbij kan je ook denken aan iemand die je hier niet ziet. Of iets dat je hier niet ziet.
Wat doet dat of diegene daar? Of zou dat of diegene daar moeten doen?
Waar zou je dat of diegene het liefst zien?
Hoe doet dat of diegene? Of zou dat of diegene moeten doen?
Waarom zou je dat of diegene op die plek willen zien?
Voorbeeld
Wie: ‘een reiger’
Wat: ‘hij tuurt’
Waar: ‘aan de brug’
Hoe: ‘snavel omlaag’
Waarom: ‘om te vissen’
WERK JE VIJF SLEUTELWOORDEN UIT TOT EEN GEDICHT VAN 8 REGELS.
Voorbeeld
Een reiger staat aan de leuning
snavel priemt over de railing
hij tuurt naar de rondvaartboten
Ze varen onder de brug door
De passagiers eten haring
Eentje werpt een stukje omhoog
Hij hapt de hors d’oeuvre op
toeristen zijn een vette buit
SCHRAP ALLE OVERBODIGE WOORDEN UIT JE GEDICHT EN SCHRIJF HET DESGEWENST OVER IN ‘HET NET’.