Tachtigers

80
Titel
Tachtigers
Voor
vo onderbouw
Thema
Dichters
Auteur
Ilonka Verdurmen
Inspiratiebron
Kloos, Verwey, Nescio e.a.
Onderwerpen en activiteiten
Lezen, zelf schrijven, presenteren
Extra benodigdheden
pen papier
Tijdsduur
30
Frederik van Eeden, 2 gedichten

Lees het gedicht Avond in de stad.
Schrijf een gedicht over Avond in een stad. 
Over welke stad gaat het? 
Hoe ziet de stad eruit? 
Wat gebeurt er daar wanneer het avond wordt? 
Wat kun je daar zien en horen?

Schrijf  drie strofen van elk vier regels dus 12 regels in totaal.

Afbeelding verwijderd.

FREDERIK VAN EEDEN (1860 – 1932)

Wie mij kennen wil, luistere naar zichzelven.


*
Ik heb de witte water-lelie lief, 
daar die zo blank is en zo stil haar kroon 
uitplooit in 't licht.
Rijzend uit donker-koele vijvergrond, 
heeft zij het licht gevonden en ontsloot 
toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak 
en wenst niet meer...

 

Avond in de Stad

De groote stem der stad verstomt
en de nachtwind die in mijn venster komt
brengt een vaag en wonderlijk suizen
als zuchten der slapende huizen.
Mijn lamp brandt stil en suizelt zacht
en peinst zijn gepeinzen den langen nacht.
Ik staar in het heldere branden,
mijn katje speelt met mijn handen.
Hoe waren de dagen die verre zijn
toen mijn hart ontwaakte in den zonneschijn?
toen de geuren mij wekten der linde?
toen de kelken knikten der winde?
Waar heb ik de roze het eerst gegroet,
de bleeke, die groeit aan der duinen voet?
Mijn katje speelt in de schaduwwen
der gordijnen, met ritslende klauwen.
Zie, bloemen en gras op mijn kleed, mijn boek,
een meidoorn bloeit in den kamer-hoek,
zie, bleekroode rozen omringen
mij rings, en dichte seringen...
Maar een schaduw valt en alle wijkt. --
Op de vensterbank zit mijn katje en kijkt
in de donkere diepte neder,
zijn staart slingert heen en weder.
Nu komen van over de zwarte stad,
nu stijgen op uit het wiegelend nat
van de kille, duistere grachten,
de kille, zwarte gedachten.
Ze zweven zwijgend door 't venster heen,
op iedere schouder zet zich één,
op mijn hoofd, mijn borst en mijn brauwen,
ze drukken met klemmend benauwen.
En dof hoort mijn oor het vaag gerucht
der nachtwind die weeklagend zucht,
de angstige droomen der huizen.
Mijn lamp blijft peinzend suizen.